Column: ‘De dag van Claudia’

Wij hebben de mooiste baan van de wereld. Maar soms is het ook heftig. Geweld, zelfmoord, zware verkeersongelukken. In deze rubriek “De dag van …” vertellen politiemensen over die ene dag die ze nooit zullen vergeten. Deze week: Claudia werkt in de noodhulp op de dag van de vuurwerkramp in Enschede. ‘Om me heen leek het wel een oorlogsgebied.’ 

‘De grootste explosie kwam toen we nog een paar honderd meter van de fabriek af waren. Door de drukgolf knalden alle ruiten uit onze dienstauto. Een jongen die ons tegemoet rende, vloog ineens tientallen meters door de lucht. Aan de starheid in zijn ogen zag ik dat hij op slag dood was. Over de porto hadden we al gehoord dat collega’s steeds meer moeite hadden om mensen op afstand te houden bij een brand op de Tollensstraat. We wisten toen nog niet dat het om een vuurwerkopslag ging. Dat hoorden we pas toen we erheen reden.

Ontploffen

Van de eerste explosie hebben mijn collega en ik niets meegekregen. Die legde gelijk het portoverkeer plat. Op de Roomweg, een paar honderd meter van de brand af, zagen we vuurwerk boven de huizen ontploffen. Ik zei nog: “Wat jammer dat het nu ontploft. In het donker is het veel mooier.” Toen kwam de grote explosie. De jongen die op ons afrende,  kwam vlak bij onze auto terecht. Ik schreeuwde tegen mijn collega: “Rij achteruit, we gaan dood!“ Hoewel heel mijn lichaam wilde vluchten, het liefst helemaal naar Duitsland, zei mijn politiehart dat ik aan de slag moest. Om mij heen leek het wel oorlogsgebied. De jongen vormde een soort grens. Ik durfde niet naar hem toe te lopen. Daarachter was in mijn volle overtuiging iedereen dood: wijkbewoners, collega’s, brandweerlui.

Schreeuwen

In een soort roes ging ik aan het werk. Ik liet auto’s stoppen die de wijk uitvluchtten, zette er gewonden in en stuurde ze naar het ziekenhuis. Mijn doodsangst ging urenlang door. Rennende mensen riepen dat ik mijzelf in veiligheid moest brengen, omdat er ammoniakvaten op het dak van de Grolschfabriek stonden. Als die zouden ontploffen, ging heel Enschede de lucht in. Ook zou er een gasflessenopslag vlakbij zijn. Toen familie en vrienden van wijkbewoners de wijk in wilden, heb ik huilend staan schreeuwen: “Jullie mogen niet verder. Jullie gaan daar dood. Ik ga sowieso dood, mijn collega’s zijn al dood.” Een Twents opaatje legde zijn hand op mijn schouder: “Wichtje, laat ze toch gaan. Jij hebt ze gewaarschuwd. Meer kun je niet doen.”

Nuttig

Bij een café heb ik alle frisdrank op straat laten zetten voor de brandweermensen. Op dat moment voelde ik mij voor het eerst nuttig. Rond acht uur ’s avonds werd ik afgelost. Ondanks mijn angst wilde ik nog niet weg, want ik voelde voor die plek op de Roomweg een grote verantwoordelijkheid. Toen pas hoorde ik dat er geen collega’s omgekomen waren.

Gevaarlijk

Na de ramp kon ik mijn angst niet verwerken. Bij meldingen van brand of gas kromp mijn maag ineen en liep het zweet mij over de rug. Ik ging zo ver mogelijk uit de buurt van het gevaar staan. Dat kon ik niet maken tegenover mijn collega’s, vond ik. Ik kon ook niet meer goed inschatten of iets gevaarlijk was. Pas anderhalf jaar na de ramp trok ik aan de bel. Bij mij werd PTSS vastgesteld. Zestien praatsessies met een traumapsycholoog heb ik gehad. Het schoot voor mijn gevoel niet echt op, maar kennelijk heeft het toch iets voor me gedaan. Ik heb tot nu toe ook altijd gewoon in de noodhulp meegedraaid. Langzaam is mijn angst gesleten. Maar het heeft ruim tien jaar geduurd voor ik zelf weer een vuurpijl durfde afsteken.