Mijn hulpkoetsier was dit keer een maat van me. Echte paardenman, keurig gekleed en hij kende het klappen van de zweep. Het inspannen gaat dan bijna automatisch en we waren vlot gereed. Onder het motto, vertrouwen is goed, maar controleren is beter loop ik een rondje om de koets. Alles glimt, en de bloemstukken staan geweldig. Hoed op, handschoenen aan en gaan. Op mijn voorwaarts gaan de paarden lopen en meteen hoor ik wat vallen. Als ik omkijk liggen de bloemstukken op straat. Mijn maat had ze op de spatborden gelegd en niet gemonteerd omdat hij de moeren niet zo snel kon vinden.
Enfin, de bloemstukken op de spatborden, wij als mannen alles weer een beetje rangschikken en volgens ons zag het er weer prima uit. Het helpt ook wel als je dat tegen elkaar zegt. ‘Ziet er goed uit.’ ‘Zeker weten, niemand ziet er wat van, prachtig!’ Ik houd van op tijd en we komen dan ook keurig op tijd aan bij het huis. We zeggen nog eens tegen elkaar dat het mooi weer is, de bloemen staan goed en de paarden hebben er zin in. Dan gaat de voordeur open en komt er een hond naar buiten rennen van het kaliber: ik vreet alles op wat mij in de weg staat. En groot, gróót, een tuigje van een Shetlander zou goed passen.
En nu moet ik even iets bekennen, ik ben bang voor honden. Dat is niet aangeboren hersenletsel, ik weet het. Het begint bij mijzelf, ik kan het gedrag van een hond niet echt lezen. Ik loop zo door een kudde van honderd paarden, stap een vreemde stal in of besla een voor mij onbekend paard. Die begrijp ik, honden niet. Uiteraard is mijn angst in de loop der jaren flink versterkt door hondenbaasjes. Volgens mij heten de meeste honden: ‘niet doen’ of ‘kom hier.’ Rijd ik lekker door de duinen onder de man, komt er een hond, baasje gilt maar: ‘Kom hier, kom hier.’ Hond weigert, paard bangig en reageert, en ik sta plotseling boven op een duin. Op het strand onder de man of met aanspanning is het vaak nog treuriger. Een paard voor de wagen aangespannen heeft ook niet veel ruimte om te reageren op die hond. Vreemde discussies heb ik wel meegemaakt. Het verzoek om die hond aan te lijnen wordt gepareerd met als antwoord dat honden los mogen op het strand.
Ik mag ook graag vissen op het strand. Hengels in de steunen, stoel erbij, koffie en een broodje. Hijgen er plotseling drie honden in mijn nek. Ik vlieg overeind van schrik. Gaat er één staan te pissen tegen mijn hengel, die andere vindt mij, ja, nou ja, hij vindt iets van mij, want hij springt tegen mij op en de derde steelt mijn zakje brood. Dan komt de baas eraan. ‘Houd ze vast man’, zeg ik. ‘Niet zeuren, het strand is van iedereen.’ Wanneer ik even snel roep dat hij mijn lunch steelt zegt die vent doodgemoederd dat ik dat dan vast had moeten houden. Zal wel, maar ik was nog steeds bezig hond twee van mijn lijf te houden. Die deed een gooi naar het wereldrecord tongzoenen met vissers te verbeteren. Dat deed ie in de polonaisestand maar dan van voren, zijn grote poten maakte zanderige plekken in mijn nek. Zijn tong deed hetzelfde met mijn mond.
Toen ik een keer lesgaf met een aanspanning op mijn eigen menbaan kwam de hond van de buurvrouw door de sloot heen stampen. Een lijf als een dokwerker, een hele grote, grove kop met een bek als een hooischuur. Ja, ik doel op de hond. Al doet buurvrouw er niet voor onder, honden gaan nu eenmaal op hun baas lijken, maar buurvrouw kwam niet door de sloot. Hond door de sloot, paard reageert, het zorgcliëntenmennertje schrok en daar lag de aanspanning op zijn kant. Tot grote tevredenheid van de hond, want die stopte met blaffen en verliet de menbaan en ging terug door de sloot. Buurvrouw deed bijna hetzelfde, maar die hoefde niet door de sloot.
Vooral niet bang zijn, gewoon doorlopen en vaak als je met een bos sleutels rammelt of zo is die hond afgeleid was het advies van een gespecialiseerde hondentrainer. Want ik wilde er ook wel anders mee proberen om te gaan. Lukt niet, want ik snap honden niet. Zit bij een maat die vijf hele grote honden heeft. Je ken dat wel, biertje, biertje, biertje en mijn maat pakt zo’n hond op, doet zijn armen stijf om hem heen en roept: ‘Even lekker knuffelen met de baas?’ Nou ja, er lopen er nog vier, dus ik pak een hond, trek hem op schoot en roep even lekker knuffelen met de baas zijn vriend. Schrikt mijn vriend overeind. ‘Met DIE moet je dat niet doen.’ Zie ik niet, echt niet. Ik loop bij een boer het erf op, komt een giga hond aan, ik schud met mijn sleutels en bel aan bij de voordeur. Die boer doet open, kijkt naar mij en naar zijn hond en vraagt: ‘Hoe kom jij langs mijn hond?’ Snap jij het? Nou ik niet.
Ik spreek af materiaal op te halen bij een goede kennis van een kennis. Ik ben niet thuis, staat achter het huis had ie verteld. Fluitend stap ik uit mijn auto, loop over het bruggetje en net als ik mooi op weg ben naar de achterzijde komt er een hond aan die over een bestelbus heen kan kijken. En, ja let op, ook nog zo’n klein keffertje er achteraan. Echt zo’n paniektrappertje, zo’n keffertje dat er alles aan doet om iedereen gek te maken. Je hoort hem echt keffen: ‘Bijt hem, bijt die vent.’ Ik schrik mijn eigen een ongeluk en duik een paardentrailer in. Deurtje dicht en ik hoor die hond tegen de wand aan springen en dat kleine kreng maar keffen. Bel ik z’n baas op, voice mail. Sta ik dus in een paardentrailer, op het stro, emmer water voorin en mijn auto staat met draaiende motor op de weg. Bel ik mijn meissie op haar werk. Gieren van het lachen natuurlijk. ‘Je moet gewoon die trailer uitstappen en roepen: foei hond. Succes, ik ben aan het werk.’ Dat noemen ze nou houden van. Ik bedenk plan B. Ik klap mijn zakmes open, rits mijn jas heel goed dicht, doe die emmer om mijn linkerhand en ren naar mijn auto. Moet ik wel in sterk gebukte stand door dat rotdeurtje. Slecht plan, moeilijk uitvoerbaar. Steeds die grote kop voor het kiertje. Een kwartier later word ik bevrijd door een gierende hondenbaas. Slap van het lachen met tranen in zijn ogen rolt hij werkelijk over de grond. ‘Die hond doet niets, nou ja, hij likt je dood.’ Ik snap hem niet, die hond dan. Die baas wel een beetje.
Terug naar de koets waar die hond inmiddels rechtop stond en met zijn grote poten het bloemstuk verfomfaaid had en mijn spatbord bekrast. Mijn hulpkoetsier stond veilig achter de koets te wachten op de dingen die gingen komen, ik schoof zover naar rechts dat de koetslamp in mijn zij prikte. Ik zat over het armleuninkie heen en voelde het paddestoeltje, het knopje voor het koetsierskleed mijn broek in mijn kont duwen. Ik snapte nu het gevoel van moeders die ergens bang voor zijn, weg willen, maar hun kind niet in de steek willen laten. Er heerst een gigantische innerlijke tweestrijd. Ik dacht eraan mijn paarden niet alleen te laten, maar ik wilde eigenlijk weg terwijl ik nog iets dieper over het leuninkie zakte.
Deze hond had trouwens twee, weinig originele namen: ‘niet doen’ en ‘kom hier’. Dat werkte prima, want hij verloor zijn aandacht voor de bloemen en sprong achter in de koets. Ik plopte mij los van het leuninkie en schoof naar voren. Bereid om van de koets op een paard te springen. Iedereen inmiddels lachen en een enkeling vond dat de hond goed werk deed, hij controleerde de koets. Toen de hond eindelijk weer luisterde en samen met de meeste familie naar binnen verdween kwam er iemand anders vragen of wij koffie wilden tegen de schrik.
Wij waren net de bloemen bij elkaar aan het zoeken die over de straat verspreid lagen. ‘Het is een jonge hond, kan gebeuren, iedereen binnen moet er wel om lachen, u heeft er toch ook begrip voor?’ Natuurlijk en graag koffie ja. Een leuke dame kwam met een serveerblaadje koffie met koek brengen. Iedereen zat binnen en wij stonden naast de koets de eerste slok koffie te nemen. Was geen koffie, was niet te zuipen, was ongelooflijke shit.
Mijn hulpkoetsier draaide zijn koppie meteen om. Staan we straks in een grote koffieplas denk ik en wil het even verder over straat gooien. Ik zwaai met mijn arm, maar zenuwen of mijn handschoenen, ik weet het niet, maar het koppie schiet los en stuitert zes meter verder op straat aan diggelen. De kans om daar lang over na te denken krijgen we ook niet echt want daar komt leuke dame weer naar buiten, met de koffiepot. ‘Zal ik even bijvullen?’ En ze tapt ik-doe-of-ik-gek-ben-hulpkoetsier opnieuw ze koppie vol. ‘Waar heeft u uw kopje?’
Ongewild kijk ik naar de restanten die verspreid over straat lagen. Stiekem hoopte ik op: ‘niet doen’ en ‘kom hier’ en vooral begrip voor zo’n jonge hond als ik. Hondsmoe was ik wel.
Deze komt uit Blij met bruidsparen, boswachters en banken. Die gaat over honden, paarden, maar vooral over het advies om nooit met een koets te trouwen. https://www.boekenbestellen.nl/boek/blij-met-bruidsparen-boswachters-en-banken/9789464067095