MEDEMBLIK – Een flink deel van de leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs (vo) heeft nog niet de reken- en wiskundevaardigheden die nodig zijn voor het succesvol vervolgen van hun vmbo/havo/vwo-opleiding en hun doorontwikkeling om later zelfstandig te kunnen functioneren in de maatschappij.
Door de beperkte ontwikkeling in de eerste 2 leerjaren van het vo is het voor een deel van de leerlingen de vraag of ze aan het einde van het vo de wettelijk gevraagde referentieniveaus 2F (vmbo) en 3F (havo/vwo) halen. Dat baart de Inspectie van het Onderwijs zorgen, want leerlingen die de basis in rekenen en wiskunde niet beheersen zijn beperkt in hun toekomstmogelijkheden. Aan het einde van het tweede leerjaar in 2021-2022 had 72% van de leerlingen op het niveau vmbo-basis/kader het referentieniveau 1F nog niet behaald. En 20% van de havo/vwo-leerlingen haalde aan het einde van het tweede leerjaar niet het niveau 2F.Â
Dit blijkt uit de peiling Rekenen en Wiskunde voortgezet onderwijs 2021-2022. Deze peiling brengt voor het eerst op grote schaal in kaart wat leerlingen kennen en kunnen op het gebied van rekenen en wiskunde aan het eind van het tweede leerjaar in het vo. Ook is uitgebreid onderzocht hoe vo-scholen werken aan het bevorderen van de vaardigheden van hun leerlingen in rekenen en wiskunde. De onderzoeksresultaten vormen een rijke bron van informatie en bieden diverse aanknopingspunten voor de verdere ontwikkeling van effectief reken-wiskundeonderwijs.
Belemmering voor leerlingen in hun ontwikkeling en mogelijkheden
Niveau 1F is het basisniveau dat 85% van de leerlingen aan het einde van het primair onderwijs (po) behaald zou moeten hebben. In het vmbo werken zij daarna verder richting niveau 2F en in havo/vwo naar 2F en vervolgens 3F. Niveau 2F is nodig om zelfstandig maatschappelijk te kunnen functioneren en om een mbo-opleiding succesvol te kunnen afronden. Een voorbeeld van niveau 2F op het rekendomein meten en meetkunde (dat gaat over omgaan met tijd en geld, oriënteren, meten en kennis hebben van maten) is dat een leerling maten kan aflezen van een meetinstrument zoals een liniaal en in praktische situaties deze maten kan omrekenen en er eenvoudige (werk)tekeningen mee kan maken. Het volgende niveau 3F is nodig voor succes in het hoger onderwijs. Leerlingen die deze niveaus niet beheersen, worden dus beperkt in hun toekomstmogelijkheden. Zowel in je persoonlijk leven als in je opleiding of werk kom je immers cijfers tegen. Bijvoorbeeld in de vorm van bedragen in de winkel en op de energierekening. Maar ook als hoeveelheden in een recept. Of in sommen waarmee je een vraagstuk oplost.
Meeste leerlingen geven aan dat de wiskundedocent goed uitlegt en ze verschillende manieren leert om reken- en wiskundeopgaven op te lossen
Gemiddeld wordt op vo-scholen in het tweede leerjaar 2,5 uur wiskunde gegeven. De meerderheid van de scholen biedt daarnaast extra reken-wiskundelessen buiten schooltijd aan leerlingen in het tweede leerjaar. Het gaat dan vooral om bijles aan leerlingen met een leerachterstand. De leerprestaties van leerlingen op de meeste scholen worden gevolgd met een leerlingvolgsysteem. In het vmbo-basis/kader houden wiskundedocenten meer rekening met verschillen tussen leerlingen dan docenten op het niveau vmbo-gemengd/theoretisch en havo/vwo.
Veel ondervraagde leerlingen geven aan dat ze de instructie van de docent over het algemeen helder vinden, maar ze ervaren de lessen in rekenen en wiskunde ook als rommelig. Daardoor komen ze niet in elke les goed tot leren. Ze vinden het vak bovendien niet leuk en zien lang niet altijd het nut ervan in. Scholen met een breed onderwijsaanbod en scholen voor havo/vwo doen er iets meer aan om de interesse van leerlingen voor wiskunde te bevorderen dan scholen voor praktijkonderwijs en vmbo. Dit doen zij vooral indirect door de professionele ontwikkeling van hun docenten te stimuleren en direct door de leerlingen informatie te bieden over wiskunde-gerelateerde vervolgopleidingen en beroepen. De meeste leerlingen en docenten zijn er van overtuigd dat reken- en wiskundevaardigheden kunnen worden ontwikkeld. Veel leerlingen vinden dat ze daar zelf hun best voor moeten doen.
Onvoldoende aansluiting einde primair onderwijs en onderbouw voortgezet onderwijs
Verschillende factoren zijn mogelijk van invloed op de achterblijvende ontwikkeling van de reken- en wiskundevaardigheden van leerlingen in de onderbouw van het vo. Volgens een geraadpleegde focusgroep van experts in rekenen en wiskunde zou een oorzaak gevonden kunnen worden in onvoldoende aansluiting tussen het einde van het po en de onderbouw van het vo. Zo worden er in het po en vo verschillende termen gebruikt voor dezelfde rekenkundige begrippen. Ook wordt er in het vo niet altijd aandacht besteed aan het onderhouden of alsnog ontwikkelen van de vaardigheden die in het po moeten zijn geleerd. Leerlingen die niveau 1F nog niet beheersen, kunnen bijvoorbeeld eenvoudige berekeningen met procenten en verhoudingen nog niet voldoende uitvoeren. In de onderbouw van het vo wordt daar vaak geen aandacht aan besteed. Niet alle docenten in de onderbouw van het vo werken bewust aan het behalen van de volgende referentieniveaus door hun leerlingen.
Verbetering vraagt om tijd én kwaliteit
De afgelopen tijd zijn er onder andere via het masterplan basisvaardigheden al veel investeringen en inspanningen gedaan om de basisvaardigheden van leerlingen in het funderend onderwijs (po en vo) te versterken. Voor het verder verbeteren van de vaardigheden van leerlingen in rekenen en wiskunde, is volgens de focusgroep meer lestijd en meer leskwaliteit nodig in het vo. Meer effectieve tijd zou bijvoorbeeld kunnen worden gerealiseerd door rekenen en wiskunde bij verschillende vakken aan de orde te laten komen, bij voorkeur met een eenduidige reken- en wiskunde-aanpak binnen de hele school. Voor meer kwaliteit van de lessen is verdere professionalisering van docenten nodig. Niet alleen vakinhoudelijke, maar ook vakdidactische professionalisering. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat een docent van elk hoofdonderwerp voor de leerlingen duidelijk aangeeft wat het nut is voor hun persoonlijk leven en verdere opleiding. Het peilingsonderzoek laat zien dat, met name in het vmbo, ook docenten wiskunde geven die daartoe niet bevoegd zijn. Dit is waarschijnlijk het gevolg van de huidige tekorten aan bevoegde leraren.